Weglopen
(liep weg, is weggelopen), 1. naar elders lopen ; inz. haastig heengaan, vluchten : de jongen liep weg en ik kon hem niet krijgen ; — (sport) iem. vóórkomen : A liep na de derde ronde weg, kwam zijn tegenstander voor ; — (fig.) dat loopt niet weg, daar is zo’n haast niet bij; 2. (pregn.) heengaa...