We(d)erzijds
I. bw., onderling, van de een tot de ander : elkaar wederzijds ontzien ; II. bn., 1. wederkerig, van beide zijden komend: het wederzijds huwelijksbedrog: we(d)crzijdsc hulp, vriendschap ; 2. met betr. tot ieder van beiden, onderling: de we(d)erzijdse rechten waren, scherp omschreven.