Wanluidend
adj., wanlûdich; — zijn, mishear(r)e.
Jozef Verschueren (1930)
(wan'luidənt) bn. en bw. (-er, -st) onaangenaam, slecht luidend, klinkend. Tgst. welluidend.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Dr. L. Brouwers (1928)
Adjectief: wanluidend, wanklinkend, onwelluidend, dissonant, kakofonisch (cacofonisch), schreeuwerig, vals, doorvals. Werkwoord: slecht klinken, vals klinken, dissoneren, die klanken vloeken met elkaar. Naamwoord: wangeluid, wanklank, misklank, kattemuziek, schreeuwerigheid, geschreeuw, kakofonie (cacofonie), diafonie.
J.H. van Dale (1898)
WANLUIDEND - bn. bw. (-er, -st), slecht klinkend, onaangenaam, hard voor het gehoor; niet overeenstemmende met een ander geluid. WANLUIDENDHEID, v.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: