Vreter
m. (-s), VREETSTER, v. (-s), vraat, gulzige eter, eetster.
Marc De Coster (2020-2025)
(1914) (jagers) hond die het wild verscheurt. • Vreter: hond, die het wild verscheurt, (Jacobus van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914)
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Wiktionary (2019)
vreter - Zelfstandignaamwoord 1. gulzige eter Woordherkomst afgeleid van vreten met het achtervoegsel -er Verwante begrippen vreetster, vreten
Muiswerk Educatief (2017)
vreter - zelfstandig naamwoord uitspraak: vre-ter 1. gulzige eter ♢ deze vis is een aasvreter 1. vreters worden wel gemaakt maar niet geboren [gulzig eten wordt kinderen aangeleerd] ...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-s), 1. vraat, gulzige eter: vreters worden wel gemaakt maar niet geboren; 2. (in samenst.) gezworen vijand, als in: papenvreter, moffenvreter.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: