Wat is de betekenis van vool?

2025-07-24
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

vool

1. Sluier (eig. en fig.). Tot daar eensklaps een dame per fiets, en met een vooltje op haar hoofd, haast rakelings langs hem heenrijdt, WEYTS 1950, 221. Alleen is over hun denken en doen een vool van schaamte geworpen, TEIRLINCK 1952, 1, 47. Aan de jongens, die achter de wolkige volen van de meisjes zichtbaar worden, wordt slechts matige aandacht...

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

vool

o. volen, vooltje (Fr. voile: Z.-N. sluier).