Wat is de betekenis van vlegel?

2025-07-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Vlegel

m. (-s), 1. lange stok, met een andere korte dikke stok aan het einde er van beweeglijk bevestigd, dienende om koren te dorsen; 2. (fig.) lomperd, onbeschofte vent; — baldadige opgeschoten jongen. VLEGELTJE, o. (-s).

2025-07-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

vlegel

Het begrip vlegel heeft 2 verschillende betekenissen: 1) dorsvlegel. 2) vlerk; kwajongen.

2025-07-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

vlegel

vlegel - Zelfstandignaamwoord 1. een dorswerktuig 2. een lompe vent Woordherkomst Afkomstig uit het Latijn: flagellum> (W)-Germaans *flegil.

2025-07-29
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

vlegel

baldadige jongen; onbeschofte kerel. Reeds in de zeventiende eeuw als scheldwoord voor een gemene kerel. ... gy, lompe vlegels... (Jacob Campo Weyerman, De Rotterdamsche Hermes, 1720) De vlegel! De ploert! Ik! Ik moet maar alles slikken. Mij zegt maar iedereen alles! (Louis Couperus, De boeken der kleine zielen, 1901-1903) Verdomde vlegel, moet i...

2025-07-29
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

vlegel

vlegel - Werktuigen bestaande uit een houten stok of steel, aan het uiteinde waarvan een dikkere en kortere stok, de zwengel, zodanig is bevestigd dat hij vrij kan draaien. Ze worden gebruikt om koren te dorsen.

2025-07-29
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

vlegel

1. dorsvlegel, gereedschap om met de hand te dorsen; 2. iemand die zich lomp en onbeschoft gedraagt.

2025-07-29
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Vlegel

is een eenvoudig werktuig voor het dorsen van graan (z. Dorsvlegel)

2025-07-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Vlegel

s.; (dorswerktuig), fleijel, fleile fleal(j)e, flalje, flaljeklap, kneppel, swingel; (kwajongen), bongel.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

vlegel

m. vlegels, vlegeltje (dorswerktuig; lange stok, waaraan een andere korte stok is bevestigd aan het einde; fig. lompe, onbeschofte vent).