VLEEZIG
VLEEZIG - bn. (-er, -st), van vleesch voorzien : de vleezige deelen des lichaams; — gezet, flink gevoed : eene vleezige koe; — sappig, eetbaar : vleezige kersen, pruimen. VLEEZIGHEID, v. het vleezige.
J.H. van Dale (1898)
VLEEZIG - bn. (-er, -st), van vleesch voorzien : de vleezige deelen des lichaams; — gezet, flink gevoed : eene vleezige koe; — sappig, eetbaar : vleezige kersen, pruimen. VLEEZIGHEID, v. het vleezige.
I.M. Calisch (1864)
Vleezig, bn. (-er, -st), van vleesch voorzien; gezet; de -e deelen, (des ligchaams, eener vrucht). *-HEID, v. gmv. het vleezige.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: