Viseren (vizeren)
(viseerde, heeft geviseerd), 1. (een akte, pas enz.) voor gezien (visum) tekenen; een visum verlenen op; 2. mikken, op iets doelen, m.n. met één oog langs palen enz. kijken om over rechtlijnigheid te kunnen oordelen; (ook) richten met een schietwapen; beogen.