Wat is de betekenis van vijftig?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Vijftig

I. telw., 1. hoofdtelw., vijfmaal tien : een halve gulden is vijftig cent; de Eerste Kamer telt vijftig leden; — pronominaal: het zijn er vijftig; 2. zelfstandig of pronominaal gebruikt in de verb. vorm vijftigen: vijftig personen : wij waren met zijn (ons) vijftigen ; — vijftig delen van het zelfde g...

2025-07-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

vijftig

vijftig - Hoofdtelwoord 1. 5x10, in Arabische cijfers 50, in Romeinse cijfers L. vijftig - Zelfstandignaamwoord 1. het getal 50 Woordherkomst afgeleid van vijf met het achtervoegsel -tig

2025-07-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

vijftig

vijftig - telwoord uitspraak: vijf-tig 1. vijf keer tien ♢ mijn moeder wordt binnenkort vijftig Telwoord: vijf-tig

2025-07-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Vijftig

num., fyftich

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

vijftig

(5-maal tien), hoofdtelwoord, ranggetal, zie vijf; lees: fijftig, maar in 51-60 is de v = v.

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

vijftig

(‘fijitəch) telw. bn. 1. vijfmaal tien. 2. vijftigste : hoofdstuk -.

2025-07-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Vijftig

telw., 1. hoofdtelw., vijf maal tien: het zijn er vijftig; 2. rangtelw., vijftigste: hoofdstuk vijftig; 3. zelfstandig gebruikt: wij waren met zijn (ons) vijftigen; vijftig delen van hetzelfde geheel: verdeel dat in vijftigen.

2025-07-24
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

vijftig

vijftig telw. '50' Onl. fīftig in hunderet unde uifzech tage '150 dagen' [1151-1200; Reimbibel]; mnl. vijftich, -tech in ombetrent sesse ende viftech scellinghe 'ongeveer 56 schellingen' [1236; VMNW], vijftich. lib '50 pond' [1278; VMNW]. Gevormd bij het telwoord ...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

VIJFTIG

VIJFTIG - telw. hoofd- of grondgetal; vijfmaal tien; een halve gulden is vijftig cent; — ’t heeft de waarde van een ranggetal in: hoofdstuk vijftig; — VIJFTIGEN, (het telw. VIJFTIG, beschouwd als een zelfstandig gebruikt bn. in het meerv.) vijftig personen: wij waren met zijn (ons) vijftigen; — vijftig deelen van hetzelfde...