Verdeeld
bn., niet gelijk, onderling afwijkend: de stemmen zijn verdeeld, geen der personen op wie gestemd is heeft een volstrekte meerderheid verkregen; ook fig. met betr. tot opvattingen: de gevoelens waren verdeeld, men hing verschillende gevoelens aan; — tweedrachtig: indien een huis tegen zichzelf verdeeld is (Mark. 3 : 25).