Veel en snel spreken
Werkwoord: veel spreken, wat afspreken, heel wat afbomen, het hart op de tong hebben, een geslepen tong hebben, een groot woord hebben, babbelen, afbabbelen, het druk hebben, doorpraten, doorbabbelen, doorsnateren, doorkletsen, doorkakelen, doorsnappen, doorrammelen, aframmelen, afdreunen, afratelen, de draad afwinden (Zn.), aflopen (Zn.), a...