Vanzelfsprekend
bn., afgeleid uit de uitdr. het spreekt vanzelf, zó dat het niet uitdrukkelijk gezegd behoeft te worden, dat men niets anders kan verwachten; voor de hand liggend : op een manier die niemand voorzien had, al iverd het achteraf als vanzelfsprekend bepraat; — in attributief gebruik : het is de vanzelfsprekendste zaak dat daar werk van ge...