Van iets niet thuis zijn
D.w.z. van iets niet (willen) weten; wars zijn van iets; eig. wat de eene of andere zaak betreft een vreemdeling zijn. Zie Gew. Weeuw. I, 20: Zy is daar (van de liefkoozerijen) niet van t'huis; Asselijn, J. Kl. 479: Thuys weezen met iets, iets goedvinden; Plaiz. Kyv. 28; Halma, 230: Ik ben daar niet van te huis, ...