van eeuwigheid tot eeuwigheid
altijd door, zonder ophouden.
J. van Delden (1982)
Altijd, zonder ophouden. Uit Davids lofzang: Geprezen zij de HERE, de God Israëls, van eeuwigheid en tot eeuwigheid (1 Kron. 16:36). Vgl. o.m. Neh. 9:5, Ps. 41:14, 103:17, 106:48, Dan. 2:20. In de volksmond hoort men wel aan eeuwigheid tot amen, met de betekenis: allervervelendst lang. Een (soms schertsend bedoelde) variant op de oorspronkelijke...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: