uitkom (uitkoom)
1. Lente, voorjaar. ’t Was een goed jaar geweest met een dikken oogst, - alle boeren ... zaten al pijpesmorend ... onbekommerd naar den uitkoom te wachten, TIMMERMANS z.j.b, 8. Nog voor den uitkom vergaderen de steenbakkers der streek. Reeds vroeger hebben de grooten de koppen bijeengestoken, WACHTERS, 1946, 107. Pallieter stond dat...