UITDOOVEN
UITDOOVEN - (doofde uit, heeft en is uitgedoofd), de vlam, den gloed (van iets) smoren: vuur, turfkolen uitdooven; vanzelf verkoelen: het vuur begint uit te dooven; (ook fig.) dat dooft allen lust en ijver geheel uit. UITDOOVING, v. het uitdooven.