Wat is de betekenis van UITDONDEREN?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitdonderen

(donderde uit, heeft uitgedonderd), 1. ten einde donderen: de bui heeft uitgedonderd; — (fig.) uitrazen. 2. donderend uitspreken.

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

uitdonderen

(1982) (inf.) (ergens) uitvallen; buitengooien. • Een wonder dat het ding nog rééd. Door gaten in de vloer kon je zó op de weg kijken. Als je hoestte begonnen de ruitenwissers te werken. De portieren hingen scheef in hun voegen en vlogen al open als je ernaar wees. Op een brug in Schiedam was ik er al eens uitgedonderd, bi...

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitdonderen

(donderde uit, heeft uitgedonderd) 1. ten einde donderen. 2. ruw en krachtig uitsmijten : iemand de deur -.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

UITDONDEREN

UITDONDEREN - (donderde uit, heeft uitgedonderd), ten einde donderen : de bui heeft uitgedonderd; (gemeenz.) iem. de deur uitdonderen, met kracht en ruw er uitsmijten; (fig.) uitrazen.

Gerelateerde zoekopdrachten