Uitdonderen
(donderde uit, heeft uitgedonderd), 1. ten einde donderen: de bui heeft uitgedonderd; — (fig.) uitrazen. 2. donderend uitspreken.
Van Dale Uitgevers (1950)
(donderde uit, heeft uitgedonderd), 1. ten einde donderen: de bui heeft uitgedonderd; — (fig.) uitrazen. 2. donderend uitspreken.
Marc De Coster (2020-2025)
(1982) (inf.) (ergens) uitvallen; buitengooien. • Een wonder dat het ding nog rééd. Door gaten in de vloer kon je zó op de weg kijken. Als je hoestte begonnen de ruitenwissers te werken. De portieren hingen scheef in hun voegen en vlogen al open als je ernaar wees. Op een brug in Schiedam was ik er al eens uitgedonderd, bi...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Jozef Verschueren (1930)
(donderde uit, heeft uitgedonderd) 1. ten einde donderen. 2. ruw en krachtig uitsmijten : iemand de deur -.
J.H. van Dale (1898)
UITDONDEREN - (donderde uit, heeft uitgedonderd), ten einde donderen : de bui heeft uitgedonderd; (gemeenz.) iem. de deur uitdonderen, met kracht en ruw er uitsmijten; (fig.) uitrazen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: