Uitblijvem
(bleef uit, is uitgebleven), 1. wegblijven, niet komen als men verwacht wordt, niet opdagen: de gasten bleven uit; — zich niet voordoen: de koorts is uitgebleven; de uitgebleven maandstonden; de straf van de leugenaar kan niet uitblijven, volgt zeker; dit moet gebeuren, het kan niet uitblijven. 2. weg, buiten, van huis blijven: ...