tufferik
(2014) (inf.) auto of bromfiets. Vanwege de uitgang -erik lijkt dit een Bargoens woord maar het is een recente term die eerder schertsend wordt gebruikt. Vgl. tuffertje*. • Ik zag die tufferik wel, maar ik sloeg er verder geen acht op. De uitlaat smookte, ik dacht: hé, die motor loopt. (Mariët Meester: Hollands Siberië. 2014)