Troubler
I. troebel maken; vertroebelen; in beweging brengen; (ver)storen, verontrusten, ontstellen, ontroeren; beroeren, in de war brengen, in verwarring brengen, verwarren, verbijsteren; benevelen; avoir l'esprit troublé, niet goed bij ’t hoofd zijn; II. se troubler, troebel worden; betrekken; ontroeren; in de war of de kluts kwijt raken...