Tronen (zetelen, heersen)
(troonde, heeft getroond), op een troon zitten, eig. en fig.; (scherts.) breeduit gezeten zijn; heersen: in dat huis tronen vrede en menslievendheid.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(troonde, heeft getroond), op een troon zitten, eig. en fig.; (scherts.) breeduit gezeten zijn; heersen: in dat huis tronen vrede en menslievendheid.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: