Dr. C. A. Backer (1936)
trinitátis, - 2e nv. van Lat. trinĭtas, drieëenheid, drievuldigheid, het boven het menschelijk begrip verheven, op goddelijke openbaring berustende, kerkelijke leerstuk, dat de drie van elkander onderscheiden Goddelijke Personen, God de Vader, God de Zoon, God de Heilige Geest, één Goddelijk Wezen zijn. - Bij uitbreiding het eiland Trinidád...
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[Lat., 2e nv van trinitas, zie Triniteit] (prot.) feest ter ere van de Drieëenheid op de zondag na Pinksteren.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
F.W. Grosheide (1926)
Feest der Drieëenheid, op den eersten Zondag na Pinksteren, ingevoerd door de Synode van Arles, 1260, en nog in gebruik bij de Roomsche en de Anglicaansche kerk.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
Trinitatis (Lat. van de drieëenheid, n.l. Zondag), de eerste Zondag na Pinksteren, als zoodanig gevierd bij R.-K. en Anglicanen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
