tread
I. treden, trappen, lopen; tread on a person’s corns (toes), iemand op zijn tenen trappen; tread on the heels of..., op de hielen volgen; II. betreden, bewandelen; lopen over; (uit)treden [druiven]; tread the boards (the stage), 1. op de planken zijn; 2. bij het toneel zijn; tread a dangerous path, een gevaarlijk pad bewandelen; tread water,...