Trapezium
(Lat.), o. (-s, ...zia), 1.(meetk.) vierhoek waarvan twee zijden evenwijdig lopen; de benen van een trapezium, de niet-evenwijdige overstaande zijden; men spreekt van gelijkbenige, ongelijkbenige en rechthoekige trapeziums, al naar de hoeken aan de benen gelijk, ongelijk of recht zijn; 2. hangrek, trapeze.