traer
brengen, dragen (daarheen waar de spreker of schrijver zich bevindt); aantrekken; met zich slepen, veroorzaken; traer inquieto, ongerust maken; dragen (kledingstukken); aanvoeren (bewijzen e.d.); overreden; traerse, iets in zjjn schild voeren; traer y llevar, fam. kwaadspreken, belasteren.