Wat is de betekenis van Toot?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Toot

v. (toten), 1. tuit; spits toelopend einde; 2. kegelschelp; 3. (gew., Zuidn.) aangezicht (vgl. toet); 4. (Zuidn.) zoen; 5. (gew., minacht.) vrouwenhoed; 6. (Zuidn., minacht.) wijf (vgl. totebel); 7. greep van een rijschaaf of voorloper.

2025-07-26
Woord van de week

Team taaladvies (2023)

toot

Sinds Twitter is overgenomen door Elon Musk, wint de sociaalnetwerksite Mastodon aan populariteit. Op Mastodon verstuur je geen tweets, maar toots. Het woord toot, uitgesproken als [toet], verwijst naar het geluid van een olifant, net zoals het woord tweet verwijst naar het geluid van een vogel. Mastodon is genoemd naar de mastodont, een uitgestorv...

2025-07-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

toot

1) (19e eeuw) (stud.) asymptoot. • Lijsten van woorden in enkele bedrijven of bij eene bijzondere klasse van personen, als studenten, zeelieden, militairen, tooneelspelers, enz. enz. in gebruik, hetzij uitsluitend, hetzij in eene andere beteekenis dan de gewone spreek- en schrijftaal daaraan toekent, zoo mogelijk met de geschiedenis - als b.v....

2025-07-26
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

toot

(zn) gezicht, mond HP, WB.

2025-07-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

toot

1. Min of meer spits uitlopend deel van een voorwerp: uitsteeksel, punt: dat kleed hangt met een toot. 2. Tuit (van een koffiekan, een theepot enz.); ook in toep. op de opening van een fles. Daar we die (een gewijde kaars) nooit in huis gehad hadden nam ik de bougie uit de lanteren en stak die boven in de toot van de jenerfles die ne...

2025-07-26
Woordenboekje Nederlandse Jiddisch

H. Beem (1975)

Toot

derde persoon van toon; das toot man nit = zo iets doe je niet.

2025-07-26
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

toot

I. toet(er)en, blazen (op); II. getoeter.

2025-07-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

toot

v. toten; aangezicht; sufferige vrouw, gew.; min. vrouwenhoed; Z.-N. min. wijf; Z.-N. zoen: Z.-N. een kwade, lelijke toot; Z.-N. een toot(je) geven; Z.-N. met hoten en toten, hobbels en bobbels; verg. zuurtoot.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

toot

(to:t) v. (toten; -je) [~ tuit] Gew. I. Eig. 1. mond. 2. Uitbr. aangezicht. II. Metn. 1. zoen. 2. a. Algm. wijf. b. Inz. sufferige vrouw. 3. Min. vrouwenhoed. III. Metf. 1. bobbel. 2. tuit-, kegelvormige slak (Corus).