Tomber
I. vallen; af-, neervallen, neei storten, uitvallen, wegvallen; om-, inéénvallen; af-, neerhangen; fig. achteruitgaan; dalen; zwakker worden, afnemen, verflauwen; ophouden; verdwijnen; verzeild raken; cette calomnie tombera, dat praatje zal vanzelf wel ophouden; la conversation tombait, ’t gesprek vlotte niet meer; sa fête...