tomar
nemen, (aan)vatten, vastgrijpen; innemen, zich meester maken van (een stad e.d.); gebruiken, nuttigen; tomar (como), opvatten, beschouwen (als), houden, aanzien (voor); overnemen, navolgen, aannemen, krijgen; tomar frío, kou vatten; le toma el sueño, de slaap overmant hem; tomar por la derecha, rechts afslaan; tomarse, verroesten; &ie...