tigste
(1994) (inf.) zoveelste: 'voor de tigste keer'. Kijk ook onder tig*. • Bij de opening van de tentoonstelling treffen de vrienden van de kunstkring elkaar voor de tigste keer. (Trouw, 26/10/1994) • 'Mijn bronnen vertelden me dat het juist weer wat beter ging met Frank', zegt hij voor de tigste keer als een televisieploeg poolshoogte komt...