Thuiswerker
m. (-s), iem. die thuiswerk heeft: die fabrikant, heeft honderd arbeiders aan de winkel en twintig thuiswerkers.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-s), iem. die thuiswerk heeft: die fabrikant, heeft honderd arbeiders aan de winkel en twintig thuiswerkers.
CBS (2018)
Een thuiswerker is een persoon die een overeenkomst sluit met een bedrijf of andere persoon om thuis buiten de directe controle van de andere partij om werkzaamheden te verrichten tegen een vooraf afgesproken vergoeding, zonder daarbij gebruik te maken van meer dan twee hulpkrachten van buiten het eigen gezin.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
M. J. Koenen's (1937)
m. thuiswerkers (iemand, die thuiswerk verricht, b.v. een sigarenmaker, die per stuk thuis werkt).
Jozef Verschueren (1930)
m. (-s) hij die thuiswerk heeft: die fabrikant heeft 80 arbeiders aan de winkel en 15 -s.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-s), persoon die al dan niet op arbeidsovereenkomst zijn bedongen arbeid tegen loon thuis verricht, huisindustrie.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: