Tetradema
Tetrádema Schltr [F. R. Rudolf Schlechter], - van Gr. tetra (in samenstellingen), vier; dĕma, band. - De beide lijnvormige vruchtkleppen splijten na het openspringen der vrucht in overlangsche richting in tweeën; de vrucht bezit dan 4 bandvormige kleppen.