Terrain
grond, bodem; plaats, ruimte; terrein, veld, fig. gebied; terrain à bâtir, bouwterrein, -grond; abandonner le terrain, het veld ruimen; connattre le terrain, het terrein kennen, zijn Pappenheimers kennen; disputer le terrain à gn., iemand het terrein betwisten, voet voor voet zijn stellingen verdedigen; étudier le terrain...