Wat is de betekenis van Teem?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Teem

I. m., het langzaam en vervelend spreken. II. gemeensl. v. (temen), teemkous.

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

teem

teem - Zelfstandignaamwoord 1. zeur teem - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van temen ♢ Ik teem 2. gebiedende wijs van temen teem! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van temen ...

2025-07-28
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

teem

geteem, langsaam, eentonig praat; sanik, seur; talm.

2025-07-28
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

teem

vol zijn, krioelen, wemelen, overvloeien (van with).

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

teem

m. (geteem).

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

teem

(te:m) 1. m. Eig. het temen. 2. m. en v. Metn. temer, teemster, teemkous.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Teem

1. m., het langzaam en vervelend spreken; 2. v./m. (-temen), iemand die zo spreekt.

2025-07-28
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

teem

teem - m., het langzame spreken; „teemen”: zeuren.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Teem

Teem - m. het langzaam en vervelend spreken; —, m. en v. (temen), teemkous.