Tandwortel
m. (-s), 1. het gedeelte waarmee een tand in de kaak vastzit: 2. wortelstok van de heemst, zo geheten omdat men hem aan kinderen die tanden krijgen geeft om er op te bijten.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-s), 1. het gedeelte waarmee een tand in de kaak vastzit: 2. wortelstok van de heemst, zo geheten omdat men hem aan kinderen die tanden krijgen geeft om er op te bijten.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
M. J. Koenen's (1937)
m. tandwortels (dat deel van een tand, dat in de tandkas zit, waarmee een tand in de kaak vastzit).
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-s), 1. het gedeelte waarmee een tand in de kaak vastzit; 2. ben. voor de wortelstok van de heemst.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: