Wat is de betekenis van Tamelijk?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tamelijk

bn. bw. 1. redelijk, vrij goed: hij heeft het er nog al tamelijk afgebracht; 2. vrij behoorlijk van grootte, nog al groot: een tamelijk vermogen; 3. vrij, nogal: dat is tamelijk goed bewerkt: de zieke is tamelijk wel; tamelijk veel omstanders.

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

tamelijk

tamelijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. nogal, in relatief grote mate, behoorlijk Ik ben een tamelijke dikzak. tamelijk - Bijwoord 1. nogal, in relatief grote mate Woordherkomst Naamwoord van handeling van het verouderde werkwoord tamen met het achtervoegsel -lijk...

2025-07-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

tamelijk

tamelijk - bijwoord uitspraak: ta-me-lijk 1. behoorlijk, maar niet uitzonderlijk ♢ er waren tamelijk veel mensen Bijwoord: ta-me-lijk Synoniemen betrekkelijk, nogal, redelijk, wel Tegenstellingen ongehoord

2025-07-28
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Tamelijk

In het Middelnederlands bestond een werkwoord tarnen dat betekende: passen, voegen. Daarvan zijn afgeleid: betamelijk, het veel vaker voorkomende onbetamelijk: ongepast, en ook tamelijk dat vroeger terecht werd gebruikt voor: behoorlijk, gepast. Anna Bijns schrijft: Dat kinderen voor priesters lichten haren capproen (hun petje afnemen) is tamelijc....

2025-07-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Tamelijk

adv., matich(jes), aerdich(jes), tamelik, ridlik, rillik, maetlik, moai, fatsoenlik, ordintlik; — zijn, der op troch kinne; — klein, jong, foech.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

tamelijk

bn., bw. (redelijk, matig, vrijgoed): een tamelijke prijs, de wijn is tamelijk; een tamelijk groot gezin, vrij groot; zo tamelijk; nogal tamelijk(jes).

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

tamelijk

('ta:mələk) bn. en bw. [(be)tamend] 1. behoorlijk, gepast : een vermogen. 2. matig, redelijk : een -e prijs, ondervinding, tamelijkjes bw. nogal.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Tamelijk

bn. en bw., 1. redelijk, vrij goed; hij heeft het er nogal afgebracht; 2. nogal groot: een tamelijk vermogen; 3. vrij, nogal: dat is tamelijk goed bewerkt.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

tamelijk

tamelijk bw. 'nogal, redelijk, middelmatig' categorie: geleed woord, erfwoord Mnl. temelijc, tamelijc 'gepast, behoorlijk, zoals het hoort' in En es nit temelec dat men nemt der kinder broet 'het is niet gepast om het brood van de kinderen af te nemen' [1291-1300; VMNW], wint hem tere tamelike 'verdien be...