Wat is de betekenis van suikerpeer?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Suikerpeer

v. (...peren), 1. ben. voor versch. soorten van peren, inz. voor een ronde, groengele peer van matige hoedanigheid; 2. peer van suiker.

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

suikerpeer

(1904) (horeca) klant die geen fooi geeft. In de roman Diamantstad (1904) van Herman Heijermans heeft een personage de bijnaam 'Suikerpeer'. • ... op pleinen waar ze in lekker-warme café's zaten, kwam-ie bij huizen waar ze met giften en fooien wanhopigen susten. ... 't schreeuwen van Bekkie bij Suikerpeer, had-ie 'r plezier in gekregen...

2025-07-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Suikerpeer

s., sûkerpar.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

suikerpeer

v. suikerperen (vroege, zoete peersoort).

2025-07-28
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Suikerpeer

Ronde, groengele peer van matige hoedanigheid. De peer komt veel ter markt, de pluktijd valt in Augustus. De boom groeit goed en draagt rijk. Suikerperen kunnen niet lang bewaard blijven; zij worden melig.

2025-07-28
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Suikerpeer

Naam voor verschillende peervariëteiten.

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

suikerpeer

v. (...peren) zeer zoete peer.

Gerelateerde zoekopdrachten