Suikerpeer
v. (...peren), 1. ben. voor versch. soorten van peren, inz. voor een ronde, groengele peer van matige hoedanigheid; 2. peer van suiker.
Van Dale Uitgevers (1950)
v. (...peren), 1. ben. voor versch. soorten van peren, inz. voor een ronde, groengele peer van matige hoedanigheid; 2. peer van suiker.
Marc De Coster (2020-2025)
(1904) (horeca) klant die geen fooi geeft. In de roman Diamantstad (1904) van Herman Heijermans heeft een personage de bijnaam 'Suikerpeer'. • ... op pleinen waar ze in lekker-warme café's zaten, kwam-ie bij huizen waar ze met giften en fooien wanhopigen susten. ... 't schreeuwen van Bekkie bij Suikerpeer, had-ie 'r plezier in gekregen...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Dr. L.M. Metz (1937)
Ronde, groengele peer van matige hoedanigheid. De peer komt veel ter markt, de pluktijd valt in Augustus. De boom groeit goed en draagt rijk. Suikerperen kunnen niet lang bewaard blijven; zij worden melig.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: