suflullen
(1974) (inf.) kletsen zonder ophouden. • U heeft eens geschreven dat ons volk sufgeluld is, maar het lijkt me dat ze u bij de poot hebben gehad, dus wordt wakker, makker. (Leeuwarder courant, 05/03/1974) • „Dit is pure armoede", mompelde de vice-voorzitter van het CDA Eversdijk en een PvdA-kamerlid: „Sufgeluld." Kok houdt het...