Suffisant
(<Fr.) bn. bw. (-er, -st), 1. toereikend, voldoende; 2. stevig, groot, solide, degelijk : een suffisante snoek ; nou, ik moet zeggen, hij heeft suffisant gedronken; 3. opgeblazen, verwaand : een suffisant mens.
Van Dale Uitgevers (1950)
(<Fr.) bn. bw. (-er, -st), 1. toereikend, voldoende; 2. stevig, groot, solide, degelijk : een suffisante snoek ; nou, ik moet zeggen, hij heeft suffisant gedronken; 3. opgeblazen, verwaand : een suffisant mens.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)
I. toereikend, voldoende; fig. zelfgenoegzaam, verwaand, laatdunkend, waanwijs, neuswijs, wijsneuzig; II. zelfgenoegzaam (waanwijs) heer; j’en ai mon suffisance, ik heb er genoeg van.
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (Fr. genoegzaam, voldoende; flink, solide, van goede kwaliteit enigsz. vero.); (s = z; u = uu of u van duf).
Jozef Verschueren (1930)
(suffi'zant) bn. en bw. (-er, -st) [Fr. < Lat. sufficere, toereikend zijn] 1. toereikend. 2. opgeblazen, verwaand.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: