Wat is de betekenis van suffisance?

2025-07-25
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Suffisance

toereikendheid, voldoende hoeveelheid; zelfgenoegzaam-, verwaand-, laatdunkend-, waanwijsheid; j'en ai ma suffisance, ik heb er genoeg van; manger à sa suffisance, zijn genoegen eten; à (en) suffisance, voldoende, genoeg, volop.

2025-07-25
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Suffisance

(fr.) zelfvoldaanheid, laatdunkendheid; suffisant: voldoende, toereikend, genoegzaam; zelfgenoegzaam, trotsdi, laatdunkend, ingebeeld.

2025-07-25
Wink's vreemde woordenboek

dr. Jan Romein (1906)

Suffisance

vr. Fr., laatdunkendheid, ijdele trots, opgeblazenheid.

2025-07-25
Beknopt kunstwoordenboek

I.M. Calisch (1864)

suffisance

suffisance - v. gmv. laatdunkendheid, ijdele trots, opgeblazenheid