Wat is de betekenis van stuk zijn, stuk liggen?

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

stuk zijn, stuk liggen

(1960) (Barg.) uit de gunst, in ongenade, ontslagen zijn: 'Bij zijn baas ligt-ie stuk.' • Ik krijg meteen een klap. En ik driftig. Ik geef er een terug. Nou, toen was ik helemaal stuk. De hele club viel over me heen. En de bak in. (Simon Carmiggelt: Duiven melken. 1960) • (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)