Stuiken
I. (stuikte, heeft en is gestuikt), 1. (gew.) stoten, een stoot geven: (onoverg.) tegen iets stuiken; (overg.) elkaar met de ellebogen stuiken; 2. (overg.) stampen, t.w. met betr. tot het wasgoed in de kuip; 3. (overg., smed.) tegen het uiteinde van een gloeiend gemaakt stuk ijzer kloppen met de bedoeling om het dikker te maken: ...