Strŭo
struxi, structum (3); 1. in ’t alg., in rijen of lagen naast of op elkaar leggen, opeenstapelen, aaneenvoegen, lateres, Caes., arbores in pyram, Ov., avenae structae, rietfluit. Ov. 2. praegn., (kunstig) opstapelen, bouwen, oprichten, vervaardigen, toebereiden, acervum, Hor., domum, Hor., convivia, aa...