strumarius
strumárius (-a, -um), - van Lat. struma, kliergezwel, vooral aan den hals: op eenigerlei wijze tot klier-{p. 554}gezwellen in betrekking staand; als geneesmiddel tegen kliergezwellen aangewend. - Vgl. Dodoens, Cruydeboeck, 2de druk (1563), 15: “Die cleyne Clissen” (Xanthĭum strumarĭum L. [C. Linnaeus]) “ghestooten syn goet thegen alle...