Strootje
I. o. (-s), 1. strohalm of stukje van een strohalm; — (zegsw.) je krijgt haar mond met een strootje open, maar nog met geen voorhamer dicht, gezegd van een babbelzieke vrouw; 2. bepaalde hoeveelheid bokking zoals ze, in stro verpakt, in de handel wordt gebracht, t.w. 500 stuks: een strootje bokking. II. (<Mal.<Port.), o....