stromeloos
(1927) (inf.) doelloos. • De week-kommissarissen (d.w.z. de dienstdoende leden der regelings-kommissie) ondervonden weder, dat men het „stromeloos” rondzwervende kind meerder vermaak moet bieden om het te boeien. (Vakansie-scholen. 1927) • Al liepen alle kleine jongetjes stromeloos langs de weg, Jozientje hoefde er niet meer...