Wat is de betekenis van stromeloos?

2025-07-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

stromeloos

(1927) (inf.) doelloos. • De week-kommissarissen (d.w.z. de dienstdoende leden der regelings-kommissie) ondervonden weder, dat men het „stromeloos” rondzwervende kind meerder vermaak moet bieden om het te boeien. (Vakansie-scholen. 1927) • Al liepen alle kleine jongetjes stromeloos langs de weg, Jozientje hoefde er niet meer...

2025-07-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

stromeloos

stromeloos - Bijvoeglijk naamwoord 1. doelloos We liepen stromeloos door de stad te wandelen. Woordherkomst afgeleid van stroom met het achtervoegsel -loos met het invoegsel -e-

Gerelateerde zoekopdrachten