Stroken
(strookte, heeft gestrookt), 1. (overg., gew.) strelen, strijken; 2. (overg., ouderw.) vleien, strelen ; 3. (overg., timm.) gelijkwerken ; 4. (onoverg.; scheepsb., van de vorm van een schip) een effen, zuivere richting volgen: dat schip strookt; — stroken met, met betr. tot een zaak die in één lijn ligt met iets anders: niet...