STRANDEN
(strandde, is en heeft gestrand), 1. (zeew.) met zijn schip op strand lopen, vastraken, blijven vastzitten : toen die Noorse boot hier strandde ; 2. mislukken, doodlopen : al mijn pogingen strandden op zijn onverzettelijkheid; 3. op het strand raken, aanspoelen: op de kust gestrande goederen; 4. zijn reis niet kunnen voortz...