straf, (eigenschap of handelwijze)
bn. en bw. (-fer, -st), 1. niet buigzaam, star, strak; 2. (van iets dat dient om te binden) niet meegevend, vastsluitend, strak: een riem aanhalen; 3. krachtig, hard; streng; fel; vooral van weer en wind: een straffe wind; iets — aanpakken, energiek; 4. bars, nors, ruw.