STOOT
I. m. (stoten), 1. (ongew.) het stoten: op stoot gevijlde tanden van een zaag, deze zijn ongelijkbenig, de kortste zijde loodrecht op het zaagblad is aan de voorzijde van de zaag; eig. zo gevijld, dat de zaag snijdt "wanneer men ze van zich afstoot; 2. schokkende duw ; korte, krachtige duw : iem. een stoot geven ; een stoot met de elleboog ;...