Wat is de betekenis van steenezel?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

STEENEZEL

m. (-s), 1. (in Suriname) de gewone ezel; 2. (Zuidn.) ezel van de kleinste soort; 3. (Zuidn.) zeer dom mens.

2025-07-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

steenezel

Het begrip steenezel heeft 2 verschillende betekenissen: 1) domme ezel. ezel die eenmalig of bij herhaling anders handelt dan van hem verwacht wordt, en daarom dom bevonden wordt. 2) zeer dom iemand. iemand die zeer dom is en ook harnekkig in die domheid blijft volharden.

2025-07-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

steenezel

(1937) (vnl. in Vlaanderen) erg dom of erg koppig persoon. • Wat 'ne steenezel, diejen ouwe, denkt Kees... (A. Roothaert: Doctor Vlimmen. 1937. 3de druk) • 'n Uilekop, 'n Steenezel kon ook de baan leeren kennen. (Joris van den Bergh: Te midden der kampioenen. 1942) • Zuid-Chinese Zee! Hoe zocht zo’n verkalkte steenezel het u...

2025-07-25
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

steenezel

dom of koppig persoon (informeel) de dokter was in zijn nopjes over de geboekte vooruitgang en hij verzekerde dat luminal tot nu toe het minst schadelijk was voor het zenuwstelsel, jij driedubbele steenezel, dacht ik, toen ik zijn zelfgenoegzaam smoel zat aan te kijken, ik vraag me af wat er gebeurt als ze met de schadelijke midde...

2025-07-25
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

steenezel

erg dom of erg koppig persoon. Zie ook: ezel. Zuid-Chinese Zee! Hoe zocht zo’n verkalkte steenezel het uit, hè? (Piet Bakker, De slag in de Javazee, 1951) Wat had zo’n steenezel z’n mond voorbij te praten! (A.M. de Jong, Het geslacht Verhagen, 1956)

2025-07-25
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

steenezel

(de, -s) <fig.> domoor, dom en koppig persoon. Maar dat ik journalist zou worden, dat wist ik al sinds mijn twaalfde. Ik ben een koppige. Een steenezel. - DS, 29-03-2003.

2025-07-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

steenezel

Veelal als scheldwoord, in toep. op een zeer dom en/of koppig persoon, m.n. in toep. op iem. niet naar goede raad wil luisteren, tegen beter weten in bij zijn gewoonte blijft enz.; domoor, ezel; stijfhoofd, stijfkop.

2025-07-25
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

steenezel

(de, -s), ezel (Equus asinus). Steenezel. In Suriname de naam voor dep ezel, het grauwtje (Enc.NWI 648). - Etym.: In Zuid-Ned. naam voor een klein type ezel, in AN en BN overigens een scheldwoord. NB: lm Sur. wordt met ezel vaak ‘muilezel’ bedoeld.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

steenezel

m. -s; Z.-N. kleine ezel; fig. dom mens.